Project Description

Schuit, werf P. Van Damme

De titel ‘schuit’ heeft in alle Vlaamse bestekken en opmetingen uit de Schelderegio steeds de betekenis van een klein binnenvaartuig, met een lengte tussen de 12 m en de 17 m. In het begin van de 18de eeuw zijn ze net als alle andere schepen zwaar van hout. De afscheiding van Nederland en de oprichting van België met nog maar eens een sluiting van de Schelde was geen goede zaak voor de scheepsbouw van de nieuwe Belgische staat. De regering kwam de meest ondernemende werven wel te hulp met subsidies, maar zodra deze in het begin van de tweede helft van de eeuw begonnen op te drogen nam de crisis ernstige vormen aan. Uit de bestekken van die tijd blijkt heel duidelijk dat men ging besparen op de afmetingen van het benodigde hout. Het bestek van een otterschuit uit 1865 laat daar geen twijfel over bestaan. De schuit was 14,35 m lang over de stevens en 4,14 m breed op de berghouten. Het profiel van de zeeglijn is in het midden tamelijk gestrekt en buigt aan de boegen plots naar omhoog, helemaal anders dan de mooie harmonische zeeg van de oudere schuiten. Met deze ingreep spaarde men hout, omdat nu de gangboorden rechtstreeks op de berghouten werden bevestigd. De berghouten zijn veel dunner, alleen de einden zijn dikker om er ‘schoetsels’ aan te maken die aansluiten op de dikke boeghouten. Al het hout voor de andere onderdelen is eveneens lichter. Het enige wat nog herinnert aan vroeger is het paviljoen en de stagie, maar ook de stagie is veel lichter van constructie. De daarop volgende bestekken benadrukken alleen maar de verdere achteruitgang. Was het voorheen een erezaak het gehele schip van eikenhout te maken, met de ingang van de nieuwe crisis schaamde men zich niet om voor de constructies die boven water niet zichtbaar waren zoals de planken van het vlak tot zelfs de kiel, een mindere houtsoort te gebruiken zoals beukenhout, hetgeen vroeger ten stelligste zou afgekeurd zijn. De otterschuit was eenvoudig getuigd met een bezaanzeil zonder reef, stagfok en kluiver.