Project Description
Over het ontstaan van het otterschip is al veel gediscuteerd, maar nooit met zekerheid bepaald hoe de vork in de steel zit. Het probleem van zijn grote gelijkenis met de pleit is nog lang niet opgelost. Op een foto of een oude prent zijn ze moeilijk van elkaar te onderscheiden. Otterschepen werden in alle formaten gebouwd, vanaf een veertiental meter tot tegen de dertig meter. De kleinste noemde men otterschuiten. Algemeen geldt dat een otter stugger van uiterlijk is en zwaarder van constructie, wat zeer relatief is. Het tegenovergestelde doet zich evenzeer voor. De voorgestelde otter is een reconstructie aan de hand van een bestek en opmeting uit het archief van de scheepswerf P.F. Van Damme, gedateerd op 1868. Hij is gematigd in zijn verhoudingen. Over de stevens meet hij 21,40 m bij een breedte op de berghouten van 4,25 m en een diepte van 1,72 m, voor een binnenschip tamelijk laag. Het klasseert hem tot een vaartuig met een binnenlandse route. Achteraan heeft hij een stagie, in het bestek een ‘keete’ genoemd. Het vlak is zeer breed en is afgeboord met een naar buiten stekende ribbel, de knoesel. Voor de mast is een groot kistluik aangebracht en de den is achteraan over een lengte van vier luiken verhoogd. Waarschijnlijk herbergt hij daaronder een tabernakel. De luiken van de gewone otters zijn rond en overdekken altijd de gehele breedte van het ruim. De stagie is bij de otters blijven bestaan tot hun verdwijning. Vaak werden ze ook gebouwd zonder stagie als draai-over-boord of met een paviljoen.
Deze otter is uitgerust met een sloeptuig, bestaande uit grootzeil, vlieger, stagfok en kluiver. De bezaan is deze keer niet op het roer bevestigd, maar staat binnen de stagie op een leest, terwijl een beugel aan de voorzijde van de beting hem recht houdt. De uithouder van de schoot staat echter op het roer, zodat de schoot van het zeil met het roer meedraait.